|

084-8340086

Taken in de jeugdgezondheidszorg: preventie, signalering en aanpak van pesten

Aanpak van pesten: 5-STAPPENPLAN

  1. De JGZ heeft een taak in de preventie, signalering, begeleiding en verwijzing bij pestproblematiek. Voor aanbevelingen rondom preventie zie thema Risicofactoren voor pesten en thema Pesten bij 0-4-jarigen; voor signalering zie het thema Signalering van pesten
  2. Door de JGZ-medewerkers wordt – zowel bij gepeste als pestende kinderen – een inschatting gemaakt of er extra individuele aandacht voor een pestprobleem bij een kind nodig is. Beoordeeld wordt of het pesten niet incidenteel is en leidt tot disfunctioneren of verminderd welzijn bij het kind. Daarnaast dient pesten aandacht te krijgen indien het kind aangeeft dat het een probleem is en/of indien er een onveilig klimaat ontstaat voor de hele groep. Bij veel pestproblemen in een klas of school dient met de school te worden overlegd. In het overleg met de school dient te worden aangegeven dat pesten vaak een probleem van de groep is en ook meestal in de groep moet worden opgelost.
  3. Bij kinderen met een pestprobleem dat individuele aandacht behoeft, wordt een interventie gestart. Bij de aanpak worden zowel de kinderen die gepest worden als die pesten en de ouders van deze kinderen betrokken. De aanpak bestaat uit 5 stappen:

1. Inschatting behoeftes van het kind
De behoeftes van het kind (en zijn/haar ouders) worden in kaart gebracht, zodat hierop aangesloten kan worden bij het bieden van hulp. Geïnformeerd wordt onder andere naar de voorkeur met welke (andere) volwassenen het pesten kan worden besproken. De JGZ handelt in samenspraak met het kind en vraagt toestemming om het pestprobleem met ouders en/of anderen te bespreken.

2. Overleg met ouders
Nadat het pesten gesignaleerd is, dient de JGZ-medewerker dit met de ouders te bespreken om: 1) de mogelijkheden en behoeftes te bespreken om een individueel interventietraject aan te gaan; 2) ouders toestemming te vragen om het pestprobleem op school te bespreken; 3) de ouders aan te sporen om ook zelf met de school te gaan praten om het pestprobleem op te lossen. Het is van groot belang dat de ouders worden betrokken bij het zorgtraject. In het overleg met ouders wordt aandacht besteed aan de individuele aspecten die het omgaan met pesten mogelijk beïnvloeden, zoals culturele achtergrond, taalproblemen, opleidingsniveau en gezinssituatie.

3. Overleg met school, sportclub of andere organisatie
Nadat het pesten is gesignaleerd, dient een terugkoppeling plaats te vinden naar de docent van de leerling. Dit kan ook via een regulier overleg met de zorgcoördinator of intern begeleider van de school. In dit gesprek dient ook eventueel bekende informatie over daders en meelopers te worden betrokken. Op deze wijze kan in het overleg met de school worden afgestemd welke partij zorg zal dragen voor een vervolgtraject van de leerling. Hierbij dient geïnformeerd te worden naar wat er al gedaan is om pesten tegen te gaan en wat het effect hiervan was, zodat advisering hierop afgestemd kan worden. Tijdens dit overleg kan vervolgens ook worden besloten of het nodig is om de betreffende leerling aan te melden bij het ZAT of om schoolmaatschappelijk werk te betrekken. Ook kan worden besloten om het pestprobleem binnen de hele klas in kaart te brengen door middel van een sociaalnetwerkanalyse. Als een school – na overleg met de JGZ – niet adequaat reageert of onvoldoende mogelijkheden heeft het pesten aan te pakken, kan de JGZ ouders adviseren een (externe) vertrouwenspersoon of een vertrouwensinspecteur te raadplegen (te vinden via www.onderwijsinspectie.nl).
Indien het pesten plaatsvindt op een andere locatie dan de school, bijvoorbeeld op een sportclub of op de kinderopvang (bijvoorbeeld naschoolse opvang), dient contact op te worden genomen met de betreffende organisatie om het pestprobleem en mogelijke oplossingen te bespreken.

4. Verwijzen voor individuele hulp
Op indicatie verwijst de JGZ voor een specifieke behandeling. De interventietabel geeft weer naar welke programma’s kan worden verwezen. Daarnaast verwijst de JGZ op indicatie naar de huisarts voor verwijzing naar psychologische of pedagogische hulpverlening.

5. Follow-up
Bij elk kind dat gepest wordt of zelf pest, dient binnen drie maanden via een follow-up te worden nagegaan of de individuele aanpak werkzaam is. Afgestemd dient te worden hoe en door wie de follow-up plaatsvindt. Dit kan door de JGZ, school of ouders worden gedaan. Indien de JGZ de follow-up doet, wordt dit in het digitale systeem ingepland. Dit kan onder andere middels een extra contactmoment, huisbezoek of telefonisch consult. Ingeschat wordt of de individuele aanpak voldoet of dat meer zorg nodig is.

 

Interventietabel

Mogelijke interventieprogramma’s voor pesten die effectief zijn bevonden en waarnaar de JGZ in de verschillende leeftijdsfasen kan verwijzen.

 Individuele interventies

Peuter/kleuter
(1-4 jaar)

Schoolkinderen
(4-12 jaar)

Adolescent
(12-19 jaar)

Gepeste kinderen en pesters Kanjertraining
Plezier op school
Sta Sterk training
Plezier op school
Kanjertraining
Pesters en agressieve kinderen Alles Kidzzz
Minder boos en opstandig
Kanjertraining
Sociaal zwakke, angstige, depressieve kinderenTriple P*KanjertrainingKanjertraining
Ouders van pesters/ agressieve kinderenTriple P*Minder boos en opstandig
PMTO
Triple P*
PMTO
Triple P*
Collectieve interventies op school 

Peuter/kleuter
(1-4 jaar)

Schoolkinderen
(4-12 jaar)

Adolescent
(12-19 jaar)

Schoolbreed, preventief en curatief KiVa
PRIMA

 

Klasseninterventie, preventief en curatief 

Kanjertraining
PAD
Taakspel

 

* Of een ander effectief opvoedondersteuningsprogramma dat in de regio beschikbaar is; zie daarvoor de richtlijn Opvoedingsondersteuning.

 

Samenwerking met ketenpartners

  1. JGZ-medewerkers dienen op de hoogte te zijn van de sociale kaart van hun regio, zodat zij voor specifieke interventies op het gebied van pesten weten waar zij naartoe moeten verwijzen.
  2. De JGZ dient er, al dan niet binnen het Centrum voor Jeugd en Gezin, zorg voor te dragen dat er in de regio (in het bijzonder op scholen) een goed aanbod is van voorlichtingsmateriaal en effectieve interventies op het gebied van pesten.
  3. Vanuit de JGZ dient er regulier overleg met de school te zijn, bijvoorbeeld met de intern begeleider (basisonderwijs) of schoolmaatschappelijk werker (voortgezet onderwijs), over gedragsproblemen – waaronder pesten – bij de leerlingen.
  4. Er dient regulier overleg te zijn tussen de (afdeling) JGZ en schoolondersteunende organisaties (bv. schoolbegeleidingsdiensten) of met de afdeling GVO (Gezondheidsvoorlichting en Opvoeding)/GB (Gezondheidsbevordering). Tijdens dit overleg dient afstemming plaats te vinden over de specifieke scholen waar de JGZ pestproblematiek heeft gesignaleerd. Het is vervolgens de taak van de schoolondersteunende organisatie of de afdeling GVO/GB om een school te ondersteunen bij het opzetten van antipestbeleid, bijvoorbeeld als onderdeel van de Gezonde School Methode.
  5. Indien door de JGZ veel pestproblematiek binnen een school wordt gesignaleerd, dient de JGZ het voortouw te nemen om te komen tot een screening op het gebied van pesten binnen deze school. Screening op school kan plaatsvinden door bijvoorbeeld het sociale netwerk van een klas in kaart te brengen of een pesttest af te nemen. Deze screening kan ook plaatsvinden op advies van een schoolbegeleidingsdienst of de afdeling GB/GVO. 
  6. De JGZ dient – in samenspraak met de schoolondersteunende organisatie of de afdeling GB/GVO – na te gaan of scholen een antipestbeleid hebben, met name op de scholen waar de JGZ veel pestgedrag signaleert. Indien scholen geen antipestbeleid hebben, dient de JGZ zowel in haar overleg met de school als met de ondersteunende organisatie of afdeling GB/GVO te bespreken op welke wijze de school een antipestbeleid kan invoeren, eventueel binnen de Gezonde School Methode. Bij het opzetten van antipestbeleid kan het beste gebruik worden gemaakt van een schoolbegeleidingsdienst of gespecialiseerde KiVa- of PRIMA-trainers.