De bevindingen van deze studie benadrukken het belang van het expliciet integreren van morele overwegingen in inspanningen gericht op het voorkomen van pesten. Een mogelijke aanpak om dit probleem aan te pakken zou zijn om strategieën te ontwikkelen die specifiek gericht zijn op het verminderen van morele terugtrekking. Opvoeders en schoolpsychologen moeten open gesprekken met leerlingen voeren over morele terugtrekking en hen helpen deze schadelijke mechanismen te herkennen en aan te vechten wanneer ze zich voordoen in hun dagelijkse sociale interacties op school.
Hoewel het aanpakken van ongevoelig-onemotionele eigenschappen op school wellicht niet eenvoudig is, kan een andere aanpak om pesten te voorkomen en te verminderen, het stimuleren van de morele identiteit van leerlingen zijn. Een sterke morele identiteit motiveert individuen niet alleen om moreel te handelen, maar ontmoedigt ook immoreel gedrag, omdat het een psychologische behoefte creëert om iemands acties af te stemmen op morele normen. Om de ontwikkeling van morele identiteit op scholen te bevorderen, benadrukken Lapsley en Stey (2014) het belang van het bevorderen van een gevoel van verbondenheid en zorg binnen de schoolgemeenschap. Dit omvat het bevorderen van sterke banden tussen leerlingen en leerkrachten, het bieden van mogelijkheden voor leerlingen om zelfbeheersing en integriteit te ontwikkelen in overeenstemming met morele waarden, en het aanmoedigen van betrokkenheid bij daden van vriendelijkheid en dienstbaarheid.
Bovendien kan het opnemen van morele kwesties in preventieprogramma's omstanders ook in staat stellen om actief in te grijpen. Een van de grootste uitdagingen met "ongeïnteresseerde omstanders" (Obermann, 2011) is dat ze interpersoonlijke schade vaak niet als een moreel probleem herkennen. Daarom moeten educatieve activiteiten ernaar streven het bewustzijn te vergroten over de morele aspecten van pesten en de verantwoordelijkheden van omstanders benadrukken. Dit kan worden bereikt door leerlingen te informeren over de aanwezigheid van mechanismen voor morele terugtrekking en hen aan te moedigen een actieve rol te spelen bij het aanpakken van pestsituaties. Hoewel jongens de neiging hadden om meer ongevoelig-onemotionele eigenschappen, morele terugtrekking en pestgedrag te vertonen dan meisjes, en oudere leerlingen geneigd waren om hoger te scoren op ongevoelig-onemotionele eigenschappen en morele terugtrekking, maar minder op pestgedrag dan jongere leerlingen, onderstreepten de bevindingen dat de verbanden tussen de variabelen significant waren wanneer gecontroleerd werd voor geslacht en leeftijd. Het aanpakken van ongevoelig-onemotionele eigenschappen (met name ongevoeligheid en onverschilligheid) en morele terugtrekking is dus belangrijk bij het voorkomen van pesten, onafhankelijk van geslacht en leeftijd van leerlingen.
De twee factoren die het meest bijdragen aan pesten onder adolescenten zijn ongevoelige-emotiesloze (CU) eigenschappen en morele terugtrekking. CU eigenschappen omvatten een gebrek aan empathie, schuldgevoel en wroeging, oppervlakkige of gebrekkige emoties en een gebrek aan bezorgdheid over hun prestaties. Adolescenten met hogere niveaus van CU-eigenschappen zijn eerder geneigd om morele en maatschappelijke normen te overtreden en de waardigheid en rechten van anderen te schenden. Morele terugtrekking verwijst naar cognitieve vervormingen die interfereren met morele zelfcontrole en zelfevaluatie door immoreel en schadelijk gedrag te rechtvaardigen, rationaliseren en weg te verklaren. Dit stelt individuen in staat dergelijk gedrag te accepteren en zelfs te vertonen zonder te denken dat ze fout zijn en zonder gevoelens van wroeging of schuld te ervaren.
Een onderzoek onder 706 Zweedse adolescenten toonde aan dat CU eigenschappen direct verband houden met zowel morele terugtrekking als pesten, en dat morele terugtrekking direct verband houdt met pesten. Dit suggereert dat CU eigenschappen adolescenten vatbaarder maken voor morele terugtrekking, wat op zijn beurt de kans op pesten vergroot.
Binnen CU eigenschappen hebben ongevoeligheid en onverschilligheid de sterkste band met morele terugtrekking en pesten. Ongevoeligheid verwijst naar een tekort aan empathie en een gebrek aan aandacht voor het welzijn, de schade of het lijden van anderen, terwijl onverschilligheid een gebrek aan bezorgdheid voor maatschappelijke regels en minachting voor iemands prestaties in sociaal belangrijke activiteiten weerspiegelt. Adolescenten met een hoge mate van ongevoeligheid en onverschilligheid zullen eerder morele terugtrekking gebruiken om hun pestgedrag te rechtvaardigen en de schadelijke gevolgen ervan te verdraaien.
Unemotionaliteit, de derde dimensie van CU eigenschappen, toonde een zwakkere, indirecte relatie met pesten, gemedieerd door morele terugtrekking. Dit suggereert dat, hoewel unemotionaliteit enige invloed kan hebben, het een minder significante factor is in vergelijking met ongevoeligheid en onverschilligheid.
De bevindingen benadrukken het belang van het integreren van morele overwegingen in inspanningen om pesten te voorkomen. Dit kan het aanpakken van morele terugtrekking omvatten door studenten te helpen deze mechanismen te herkennen en uit te dagen, en het bevorderen van morele identiteit door een gevoel van verbondenheid en zorg binnen de schoolgemeenschap te bevorderen.
De invloed van morele disengagement en empathie op pesten
Deze vraag richt zich op de complexe relatie tussen morele disengagement, empathie en pestgedrag. De bronnen benadrukken verschillende belangrijke punten met betrekking tot deze relatie:
- Morele disengagement wordt beschreven als een psychologisch proces waarbij individuen hun gedrag loskoppelen van morele normen en waarden. Dit stelt hen in staat om schadelijk gedrag te rechtvaardigen, te rationaliseren of te bagatelliseren, waardoor ze pesten kunnen plegen zonder schuldgevoelens of wroeging.
- CU-eigenschappen (Callous-Unemotional), met name ongevoeligheid en onverschilligheid, zijn sterk geassocieerd met morele disengagement. Personen die hoog scoren op deze eigenschappen geven minder om het welzijn van anderen en om maatschappelijke regels, waardoor ze eerder geneigd zijn tot morele disengagement en pesten.
- Empathie speelt een belangrijke rol bij het remmen van pestgedrag. Adolescenten met een laag niveau van empathie zijn minder gevoelig voor de pijn en het lijden van anderen, waardoor ze eerder geneigd zijn tot morele disengagement en pesten.
- Unemotionaliteit, een andere CU-eigenschap, is minder direct gerelateerd aan pestgedrag. Hoewel het indirect kan bijdragen aan pesten via morele disengagement, is de relatie zwak.
Concluderend: Morele disengagement en een gebrek aan empathie, met name in combinatie met CU-eigenschappen zoals ongevoeligheid en onverschilligheid, zijn belangrijke factoren die bijdragen aan pestgedrag. Interventies gericht op het bevorderen van empathie en het verminderen van morele disengagement kunnen daarom effectief zijn in het voorkomen en verminderen van pesten. Lees het volledige onderzoek