17 coöperatieve werkvormen | Stop Pesten NU

084-8340086

17 coöperatieve werkvormen

1. Denken – Delen – Uitwisselen

De leerkracht geeft een opdracht of stelt een vraag. De leerlingen krijgen een á twee minuten om over het antwoord na te denken. Daarna overleggen ze in tweetallen. Tenslotte worden de antwoorden klassikaal uitgewisseld. Het is een handige werkvorm om voorkennis te activeren of om te oriënteren op een opdracht. Maar de leerkracht kan deze vorm ook bij zelfstandige verwerking inzetten. Ook voor reflectie of terugblik is hij geschikt. Deze werkvorm is geschikt voor groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen zijn: luisteren en informatie uitwisselen. De tijdsduur is ongeveer vijf minuten.

2. Flitsen

De leerkracht leert de kinderen een bepaalde vaardigheid, bijvoorbeeld de tafel van 6. Dan deelt hij flitskaarten uit, waarbij aan de ene kant de som staat en aan de andere kant het antwoord. Het is het handigst als elke leerling een eigen setje maakt. De kinderen gaan in tweetallen zitten. De één leest de tafelsom voor, de ander noemt het antwoord. Als het goed is, krijgt hij het kaartje. Als het antwoord fout is, dan gaat het kaartje onderop de stapel. Dit gaat net zo lang door tot de leerling de hele stapel heeft. Daarna wisselen de kinderen van rol. Aan het einde bespreekt de leerkracht klassikaal na hoe het ging. Deze werkvorm kan ingezet worden als zelfstandige verwerking. Hij is erg handig bij het automatiseren van rekenen, spelling, topografie en jaartallen. Deze werkvorm is geschikt voor groep 3 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen zijn: hulp geven/vragen en wachten op elkaar. De tijdsduur is ongeveer tien tot vijftien minuten.

3. Om-de-beurt

De kinderen zitten in tweetallen. De leerkracht stelt een vraag waarbij meerdere, korte antwoorden mogelijk zijn. Een voorbeeldvraag is: Welke landen in Europa ken je? De kinderen geven om de beurt een antwoord. Dat kan mondeling, maar ook op een gezamenlijk blaadje. Daarna volgt een klassikale afronding, waarbij enkele leerlingen hun antwoorden noemen. Deze werkvorm kan tijdens diverse momenten van de les ingezet worden. Hij is geschikt voor groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen zijn: luisteren, evenredig deelnemen. De tijdsduur is ongeveer vijf tot tien minuten.

4. Dobbelen

In de klas wordt een tekst gelezen en nabesproken. Daarna gaan de kinderen in groepjes zitten. Elk groepje heeft één of twee dobbelstenen, waarop bijvoorbeeld staat: ‘wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom,’. Op de andere dobbelsteen kunnen werkwoordsvervoegingen staan, zoals: ‘is, kan, doet, wil, heeft, zal’. Met de twee woorden die gegooid worden, maakt een van de leerlingen een vraag, die de groepsgenoten vervolgens beantwoorden. Daarna mag de volgende leerling gooien. Tenslotte volgt de klassikale nabespreking. Deze werkvorm is geschikt als zelfstandige verwerking bij tekstbegrip van taal en zaakvakken. Hij is geschikt voor groep 4 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen zijn: luisteren, op elkaar wachten. De tijdsduur is in totaal ongeveer vijftien tot dertig minuten.

5. Duo’s

De leerkracht stelt heterogene duo’s samen en legt de opdracht uit. De leerlingen maken om de beurt een som, waarbij zij hardop denken. Als de ene leerling een som maakt, dan observeert de ander en geeft hij hulp als dat nodig is. De leerkracht bespreekt dit klassikaal na. Deze werkvorm kan ingezet worden bij begeleide inoefening of zelfstandige verwerking. Hij is geschikt voor groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen zijn: overleggen, aanmoedigen, hulp geven/vragen en op elkaar wachten. De tijdsduur is in totaal ongeveer tien tot vijftien minuten.

6. Imiteer

De leerkracht maakt heterogene groepjes van vier leerlingen. Die gaan in tweetallen tegenover elkaar zitten. Ze maken van karton (of mappen) een wandje, zodat ze niet kunnen zien wat de ander achter de wand doet. Één tweetal maakt een ontwerp, op papier of van blokken. Als dat klaar is, moet het andere tweetal dit ontwerp namaken. Ze mogen niet kijken, maar alleen vragen stellen. Als de tweede groep klaar is met imiteren, dan vergelijken de kinderen het resultaat. Ze bespreken na wat wel goed ging en –als de ontwerpen verschillen- wat een volgende keer beter kan. Deze werkvorm is geschikt als zelfstandige verwerking en het stimuleert de taal- en denkontwikkeling. Hij is geschikt voor groep 1 en 2. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen zijn: luisteren en aanwijzingen geven. De tijdsduur is in totaal ongeveer tien tot vijftien minuten.

7. Interviews

De leerkracht vertelt over welk onderwerp de kinderen elkaar gaan interviewen en maakt tweetallen. De leerlingen bedenken welke vragen zij willen stellen en schrijven ze op. Daarna interviewen de leerlingen elkaar, waarbij ze ook goed doorvragen. Tenslotte volgt de klassikale nabespreking. Deze werkvorm is geschikt om informatie, meningen en oplossingsstrategieën uit te wisselen. Interviewen stimuleert het creatief denken en het tekstbegrip. De leerkracht kan deze werkvorm inzetten als oriëntatie of om de voorkennis te activeren, maar ook als zelfstandige verwerking of reflectieopdracht. Deze werkvorm is geschikt voor groep 5 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: vragen stellen, luisteren en samenvatten wat de ander heeft verteld. De tijdsduur is ongeveer vijftien minuten.

8. Woordenweb

Elk groepje krijgt een vel papier, met een cirkel in het midden. In die cirkel staat het onderwerp. De leerlingen schrijven/tekenen om de beurt iets over het onderwerp. Elk groepslid heeft een eigen kleur pen, zodat de leerkracht achteraf kan zien wat de inbreng van iedere leerling was. Als dat klaar is, geven de leerlingen met pijlen de relaties tussen de begrippen/tekeningen weer. Bij de pijlen mag ook iets geschreven worden. De leerkracht hangt alle woordenwebben op en uit elk groepje mag een leerling hun woordenweb toelichten. Het woordenweb kan op diverse momenten van de les ingezet worden, maar is vooral effectief bij het activeren van de voorkennis. Deze werkvorm is geschikt voor groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren, overleggen en besluiten nemen. De tijdsduur is ongeveer vijftien minuten.

9. Brainstorm

Bij het brainstormen geeft de leerkracht een opdracht aan de groepjes. Een voorbeeld is: Bedenk in drie minuten zoveel mogelijk dingen die je kunt maken van crêpepapier. Ze verzinnen dan in snel tempo ideeën. De leerlingen borduren voort op de ideeën van de andere groepsleden. Elke inbreng is waardevol, ook gekke ideeën. Een van de kinderen is schrijver. Daarna is de klassikale nabespreking van de resultaten. De brainstorm is bruikbaar als oriëntatie of om de voorkennis te activeren. Hij nodigt uit tot creatief denken. Deze werkvorm is geschikt voor groep 3 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren en elkaar de kans geven om inbreng te hebben. De tijdsduur is ongeveer tien minuten.

10. Genummerde hoofden

Alle kinderen in het groepje krijgen een nummer. De leerkracht geeft een opdracht, waar aan het eind iedereen een antwoord op moet weten. Elke leerling denkt voor zichzelf hierover na en schrijft het antwoord op. Daarna vertellen ze om de beurt hun antwoord aan de andere groepsleden. Ze overleggen wat het juiste antwoord is, dit moet elke leerling aan het einde weten. Tenslotte noemt de leerkracht een nummer. In elk groepje heeft het kind met dat nummer de taak om aan de klas te vertellen wat hun groepsantwoord is. Deze werkvorm kan op verschillende momenten van de les ingezet worden. Hij is geschikt voor groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: overleggen en overeenstemming bereiken. De tijdsduur is ongeveer 5 minuten.

11. Legpuzzel

De leerkracht verdeelt de leerstof in gelijke delen. De leerlingen zitten in heterogene stamgroepen. De leerkracht vertelt wat de uitkomst van het groepswerk is, bijvoorbeeld een presentatie, werkstuk of toets. Daarna krijgt elk groepslid een nummer. Vervolgens gaan alle nummers 1 bij elkaar zitten. En de nummers 2, 3 en 4 ook. Dit heten de expertgroepjes. De nummers 1 krijgen een onderdeel van de lesstof, en de andere groepjes ook. Zij verdiepen zich in de tekst en bedenken hoe ze de informatie kunnen vertellen aan hun stamgroepje. Daarna gaat iedereen terug naar zijn stamgroepje. Daar vertellen de kinderen om de beurt wat ze geleerd hebben. De leerlingen voegen alle informatie samen en maken er bijvoorbeeld een presentatie of werkstuk van. Tenslotte evalueert de leerkracht met de leerlingen het groepsresultaat. De legpuzzel is een vorm van zelfstandige verwerking. Deze werkvorm is erg geschikt voor zaakvakken. Hij is in te zetten van groep 4 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: overleggen, luisteren en uitleg geven. De tijdsduur is één of meer lessen.

12. Placemat

Elk groepje van vier leerlingen krijgt een vel papier, met in het midden een rechthoek. Vanuit de hoeken van de rechthoek trekken de kinderen lijnen naar de hoeken van het papier. Op die manier ontstaan er nog vier vakken, voor elk groepslid een.. De leerkracht geeft een opdracht en elke leerling schrijft in zijn eigen vak zijn ideeën en antwoorden op. Daarna gaan de leerlingen overleggen en formuleren ze een gemeenschappelijk antwoord. Dat schrijven ze op in de gemeenschappelijke rechthoek. Daarop volgt de klassikale uitwisseling. De placemat is een vorm van zelfstandige verwerking. Deze werkwijze van de placemat werkvorm is in te zetten van groep 3 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren, overleggen en overeenstemming bereiken. De tijdsduur is tien tot vijftien minuten.

13. Puzzels

Elk groepje van vier leerlingen krijgt een envelop met kaartjes. Op die kaartjes staan stukjes tekst of (bij jonge kinderen) plaatjes. De kinderen lezen hun kaartjes voor aan de andere groepsleden. De anderen moeten goed luisteren, ze mogen de kaartjes niet zien. In het geval van plaatjes, vertellen de leerlingen wat er op de plaatjes te zien is. Als iedereen geweest is, dan pas gaan kinderen de kaartjes in de goede volgorde leggen. Elke leerling moet aan het einde het verhaal kunnen vertellen. Bij de klassikale nabespreking wijst de leerkracht één leerling per groep aan die het verhaal navertelt of samenvat. De puzzel is een vorm van zelfstandige verwerking. Deze werkvorm is in te zetten van groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren en hulp geven/vragen. De tijdsduur is tien tot vijftien minuten.

14. Rotonde

De leerkracht geeft elk groepje een opdracht, bijvoorbeeld: Noem een woord dat rijmt op… De leerlingen geven om de beurt een antwoord, dit kan zowel mondeling als schriftelijk. Bij de klassikale nabespreking vraagt de leerkracht naar de groepsresultaten. De rotonde kan op diverse momenten van de les ingezet worden. Hij is vooral geschikt voor open vragen met korte antwoorden. Deze werkvorm is in te zetten van groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren en evenredig deelnemen. De tijdsduur is vijf tot tien minuten.

15. Binnencirkel – buitencirkel

De leerlingen vormen twee cirkels. De leerkracht stelt een open vraag, bijvoorbeeld: welke historische persoon vind jij een held, en waarom? De kinderen in de buitencirkel geven antwoord, de kinderen in de binnencirkel luisteren. Daarna geven de kinderen van de binnencirkel hun antwoord. Vervolgens draait de buitencirkel vijf plaatsen door. Dan stelt de leerkracht een nieuwe vraag en geven weer de kinderen in de buitencirkel eerst antwoord. Daarna geven de kinderen van de binnencirkel hun antwoord. Deze werkvorm kan ingezet worden bij begeleide inoefening of als zelfstandige verwerking. Hij is in te zetten van groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren en evenredig deelnemen. De tijdsduur is tien tot vijftien minuten.

16. Hoeken

De leerkracht geeft toelichting bij de hoeken. In de hoeken hangen bijvoorbeeld papieren met stellingen. De leerlingen lopen naar de hoek waar zij het mee eens zijn. Daar overleggen ze in duo’s waarom ze voor die hoek gekozen hebben. Vervolgens steken de kinderen over naar de tegenovergestelde hoek en vormen een duo met iemand uit die hoek. De een is dan dus voor de stelling, de ander is er tegen. Ze beargumenteren hun keuze en onthouden wat de ander vertelt. Tenslotte gaat iedereen terug naar zijn eigen hoek en vertelt de redenen waarom andere kinderen voor een andere hoek hebben gekozen. Bij de klassikale nabespreking vraagt de leerkracht aan kinderen waarom hun partner voor een andere hoek heeft gekozen. De hoeken zijn een vorm van zelfstandige verwerking. Deze werkvorm is in te zetten van groep 3 tot en met 8. Hij is ook voor jongere kinderen te gebruiken, maar dan is het beter om voor onderwerpen of materialen te kiezen. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren en samenvatten. De tijdsduur is tien tot vijftien minuten.

17. Wandel – Wissel uit

Alle leerlingen verspreiden zich onafhankelijk van elkaar in het lokaal. Als de leerkracht ‘Sta stil!’ roept, dan stopt iedereen. Elke leerling vormt een duo met degene die het dichtst bij staat. De leerkracht stelt een vraag of geeft een opdracht. De duo’s wisselen hun antwoorden uit. Deze werkvorm lijkt erg op de binnen- en buitencirkel. Hij kan ingezet worden bij begeleide inoefening, zelfstandige verwerking of als reflectieopdracht. Deze werkvorm is geschikt voor groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren en informatie uitwisselen. De tijdsduur is ongeveer vijf minuten. 

 

Bron Wij Leren