Dadertyperingen in sociale competentie bij pesten | Stop Pesten NU

084-8340086

Foutmelding

You may not view this site from your current location.

Dadertyperingen in sociale competentie bij pesten

Pesten op de basisschool blijkt een serieus probleem te zijn op zowel korte als lange termijn. Het kan gezien worden als een poging om sociale status in een groep te winnen en te behouden. Dit onderzoek richtte zich op verschillen in sociale competentie bij meerdere typen daders van pesten. Hiervoor werd gebruik gemaakt van bestaande data van een landelijk onderzoek over pesten en sociale competentie van het Dutch Consortium on Bullying.

Via een multivariate variantieanalyse werd gekeken of er verschil bestaat tussen typen daders onderling en tussen daders en controlekinderen op verschillende afhankelijke variabelen die samen sociale competentie omvatten. Bistrategische en coërcieve pesters verschilden niet als het ging om sociale preferentie, verbondenheid met leeftijdgenoten en zelf-waargenomen sociale acceptatie. Echter, de twee typen pesters verschilden wel wat machtsambitie en perceived popularity betreft.

Dit gold tevens voor resource control wanneer er gekeken werd naar de peernominaties en de leerkrachtvragenlijsten. Voor vervolgonderzoek kan men zich richten op een grotere steekproef voor het vinden van sekseverschillen in pesten in de gehele populatie.

Conclusie en discussie

Dit onderzoek richtte zich op de sociale competentie van pesters. Sociale competentie omvatte in dit onderzoek machtsambitie, sociale dominantie (in termen van resource control en perceived popularity), sociale preferentie, verbondenheid met leeftijdgenoten en zelf-waargenomen sociale acceptatie. Er werd getracht een antwoord te vinden op de vraag of daders van pesten een heterogene groep zijn van sociaal competente en sociaal incompetente kinderen. Het soort pester werd hierbij ingedeeld volgens de taxonomie van Hawley (2003). De coërcieve en bistrategische pesters bleken het meest voor te komen onder zowel de jongens als de meisjes uit de onderzoeksgroep. Er werd voor elke afhankelijke variabele een vergelijking gemaakt tussen een controlegroep en coërcieve en bistrategische pesters samen, maar ook tussen de twee typen pesters onderling.

De hypothese dat zowel coërcieve als bistrategische pesters een hogere machtsambitie hebben dan de controlegroep kan niet worden aangenomen. Tussen de typen pesters onderling was wel een significant verschil gevonden: er kan gesteld worden dat bistrategische pesters een hogere machtsambitie hadden dan coërcieve pesters.

Daarnaast werd er verwacht dat zowel coërcieve als bistrategische pesters meer sociaal dominant waren in termen van resource control en perceived popularity dan de controlegroep, waarbij bistrategische pesters in hogere mate dan coërcive pesters. Deze hypothese kan worden aangenomen. Wat betreft resource control bestond er een verschil tussen manieren waarop de resultaten zijn verkregen: er bleek geen significant verschil te zijn tussen de twee typen pesters op resource control gemeten door zelfrapportage. Wel werd er een verschil gevonden tussen de twee typen pesters wanneer gekeken werd naar resource control gemeten door peernominaties en leerkrachtvragenlijsten. Dit verschil zou verklaard kunnen worden door sociale wenselijkheid. Er zal in de discussie hier opvolgend verder aandacht aan worden besteed.

De derde hypothese, dat coërcieve en bistrategische pesters minder geliefd waren bij leeftijdgenoten dan de controlegroep, blijkt ook aangenomen te kunnen worden. Bij vergelijking van de coërcieve en bistrategische pesters bleek er geen significant verschil te zijn. De verwachting dat bistrategische pesters geliefder zijn dan coërcieve pesters kan dus niet worden bevestigd.

De vierde hypothese kan eveneens niet bevestigd worden. Bistrategische en coërcieve pesters bleken niet meer verbondenheid te hebben met leeftijdgenoten dan de controlegroep. Ook bleken bistrategische pesters niet meer leeftijdgenoten te hebben waar ze mee omgaan dan coërcieve pesters.

Ten slotte bleken pesters een hogere zelf-waargenomen sociale acceptatie te hebben dan de controlegroep. Er werd echter geen significant verschil gevonden tussen bistrategische en coërcieve pesters. Dit betekent dat het type pester geen invloed had op de mate van zelf-waargenomen sociale acceptatie.

Gekeken vanuit de recente opvatting dat sociale competentie gedefinieerd kan worden als de vaardigheid om eigen doelen te bereiken (Salmivalli & Peets, 2009), kan geconcludeerd worden dat daders van pesten duidelijk verschillen in sociale competentie daar zij sociaal dominanter in de omgang zijn dan de controlegroep. Daders zijn minder geliefd dan de controlegroep, echter voelen zichzelf meer sociaal geaccepteerd dan de controlegroep wat hen er mede van kan weerhouden hun gedrag aan te passen. Daarnaast kan gesteld worden dat daders op een aantal afhankelijke variabelen als een heterogene groep kunnen worden beschouwd wat sociale competentie betreft. Bistrategische en coërcieve pesters verschilden op machtsambitie en perceived popularity, waarbij bistrategische pesters hoger scoorden op deze variabelen. Op resource control verschilden de twee typen pesters enkel wanneer er gekeken werd naar de peernominaties en de leerkrachtvragenlijsten. De twee typen pesters kunnen op deze variabelen als een heterogene groep worden beschouwd. Bij resource control gemeten door zelfrapportage werd geen significant verschil gevonden. Op sociale preferentie, verbondenheid met leeftijdgenoten en zelf-waargenomen sociale acceptatie bleken de twee groepen niet van elkaar te verschillen. Bistrategische en coërcieve pesters kunnen wat deze variabelen betreft als homogene groep worden beschouwd.

Een beperking van dit onderzoek is het aantal pesters in deze steekproef. De grootte van de totale steekproef leek voldoende, maar er bleek een beperkte groep pesters in de totale onderzoeksgroep aanwezig te zijn. Hierdoor zijn de gevonden resultaten gebaseerd op slechts 118 pesters. De aantallen van verschillende typen pesters zouden anders kunnen uitvallen wanneer er een grotere groep pesters ondervraagd wordt. Ook zouden er dan meer vrouwelijke pesters kunnen worden betrokken, aangezien dit onderzoek slechts 30 meisjes omvatte. Hierdoor is het moeilijk om de resultaten te generaliseren naar de gehele populatie.

Een tweede beperking van dit onderzoek zou kunnen liggen bij sociaal wenselijke antwoorden van de kinderen tijdens zelfrapportage. In dit onderzoek werd een verschil in uitkomst gevonden tussen zelfrapportage enerzijds en peernominaties en leerkrachtvragenlijsten anderzijds op de variabele resource control. Door middel van peernominaties en leerkrachtvragenlijsten kan men een beeld verkrijgen van hoe de omgeving deze persoon ervaart. Bij zelfrapportage kan het zijn dat kinderen zich anders voor willen doen dan dat ze daadwerkelijk zijn en sociaal wenselijk antwoorden. Het kan echter ook zijn dat kinderen zelf een andere perceptie hebben van hun resource control dan de leerkracht en leeftijdgenoten.

Voor vervolgonderzoek kan men zich richten op een grotere steekproef zodat de kans vergroot wordt dat er meer pesters worden gevonden. Hierdoor kan een beter beeld gecreëerd worden van verschillende typen pesters en sekseverschillen in pesten in de gehele populatie. Hierbij zou men zich kunnen focussen op het verschil in sekse per genoemde afhankelijke variabele van sociale competentie. Hiermee kan inzicht verkregen worden in specifieke sociale competentiegerichte vaardigheden voor jongens en meisjes apart.

Naast deze groepsindelingen bleek uit eerdere onderzoeken ook dat de opvoeding een belangrijke factor was, waarbij een duidelijke opvoedkundige stijl waarneembaar was bij de ouders van daders. Ouders van daders werden vaak beschreven als autoritair (Baldry & Farrington, 2000; Lee, 2010), waren minder toegankelijk qua houding opzichte van hun kind en brachten vaker discipline bij via straffen (Baldry & Farrington, 2000). De opvoedkundige stijl is in dit onderzoek niet meegenomen, maar zou een waardevolle aanvulling kunnen zijn binnen toekomstig onderzoek. Er zou dan onderzocht kunnen worden of de opvoedkundige stijl in verband staat met pestgedrag van het kind. Wanneer een opvoedkundige stijl mede aan het ontstaan van pestgedrag ten grondslag blijkt te liggen, kan onderzocht worden of een verandering van deze opvoedstijl het ontstaan van het aantal daders zal verminderen. Hierdoor kunnen preventieve maatregelen genomen worden ten aanzien van het pestgedrag.

Desalniettemin heeft dit onderzoek duidelijk inzicht gegeven op de verschillen in sociale competentie bij typen daders van pesten. Dit kan als basis fungeren voor preventie- en interventiemaatregelen voor pesten op de basisschool.

Download volledig rapport Dadertyperingen in sociale competentie bij pesten

 

Bron

Tip van de redactie

Heb je haast? Navigeer dan snel naar:Angela

► Scholen & Professionals Kenniscentrum Pesten in het Onderwijs

► Sportverenigingen Kenniscentrum Pesten in de Sport

► Werkgevers Kenniscentrum Pesten op het WerkJan Joost

► Ouderen Kenniscentrum Pesten in Woonzorgcentra

Tip Stop Pesten Nu

 

Breng snel een bezoekje aan ...

Kenniscentrum (Klassiek) Pesten 

Kenniscentrum Online pesten (cyberpesten)

Kennisbank & Downloadcentrum o.a. Beleid & Factsheets  / Handleidingen / Lesmaterialen Posters / Wetenschappelijke Onderzoeken 

► Ik word gepest, wat kan ik doen

 

 

Stichting Stop Pesten Nu is het enige Erkende Goede Doel tegen Pesten in Nederland!

CBFGoede Doelen NederlandANBIKBUnesco