Proefschrift Gijs Huitsing 'Pesten met sociale netwerkanalyse' | Stop Pesten NU

084-8340086

Proefschrift Gijs Huitsing 'Pesten met sociale netwerkanalyse'

Samenvatting (summary in Dutch)

A social network perspective on bullying

Huitsing, Gijs

In dit proefschrift zijn pestnetwerken en andere sociale netwerken van kinderen onderzocht. Daartoe zijn de onderlinge relaties tussen kinderen in kaart gebracht en geanalyseerd. Bij het onderzoek naar pesten gaat het dan om de vraag: wie pest wie? Pesten gebeurt in een bredere context: vaak zijn er verscheidene pesters en slachtoffers bij betrokken, en ook omstanders zijn onderdeel van het groepsproces. Pestrelaties zijn daarom onderdeel van het netwerk van een grotere groep, klas of school. Doordat relaties van kinderen niet onafhankelijk zijn (het pesten van de één leidt wellicht tot verdedigen en gaat misschien ten koste van een vriendschap met een ander), zijn geavanceerde statistische technieken nodig om met deze afhankelijkheden rekening te houden. Inmiddels zijn technieken voor netwerkanalyse ontwikkeld die hiertoe in staat zijn.

In dit proefschrift zijn twee brede onderzoeksvragen gesteld. Enerzijds de inhoudelijke vraag: Welke inzichten in pesten als relationeel- en groepsproces worden verkregen met een sociaal netwerk perspectief? Anderzijds een methodologische vraag: Hoe kunnen modellen voor sociale netwerkanalyse worden gespecificeerd om negatieve netwerken te onderzoeken? In voorgaande onderzoeken werden de technieken voor netwerkanalyses meestal gebruikt voor het analyseren van netwerken met een positieve betekenis, zoals vriendschappen of hulprelaties. Het doel van dit proefschrift was om uit te vinden hoe deze technieken kunnen worden toegepast bij onderzoek naar (negatieve) pestrelaties op scholen. Vier aspecten van netwerkanalyse zijn onderzocht: de structurele kenmerken van pestnetwerken in klassen (structurele kenmerken zijn veelvoorkomende relationele patronen die zich in netwerken voordoen, hoofdstukken 2 en 4), de samenhang van negatieve en positieve netwerken (hoofdstukken 2, 3 en 5), de perspectieven van verschillende informanten op pestnetwerken (kinderen zelf, hun klasgenoten en leerkrachten, hoofdstuk 4), en de ontwikkeling van pestnetwerken, ook in samenhang met positieve verdedigingsrelaties (hoofdstuk 5).

De belangrijkste wetenschappelijke conclusies zijn: (a) de ontwikkelde technieken voor netwerkanalyses zijn goed toepasbaar bij de analyse van (negatieve) pestrelaties; (b) netwerken van pesten zijn gerelateerd aan andere netwerken, zoals verdedigings- of acceptatierelaties (“wie vind je leuk?”); (c) slachtoffers verdedigen elkaar maar pesters verdedigen elkaar ook; (d) kenmerken van kinderen zoals geslacht of probleemgedrag hangen op een begrijpelijke manier samen met pesten of gepest worden; (e) er zijn verschillen in de wijze waarop kinderen en leerkrachten relaties tussen pesters en slachtoffers waarnemen; (f) er zijn verschillen tussen klassen, in bijvoorbeeld de structurele kenmerken van de netwerken en prevalentie van pesten.

Netwerkanalyses van pesten en andere relaties

In hoofdstuk 2 van dit proefschrift zijn twee verschillende negatieve relaties onderzocht: pestnetwerken (“door welke klasgenoten word jij gepest?”) en afwijzingsrelaties (“wie vind je niet leuk?”). Het doel van deze studie was om de structurele kenmerken van deze negatieve netwerken te onderzoeken. Daarnaast was het doel om te onderzoeken hoe deze negatieve netwerken gerelateerd zijn aan acceptatierelaties (“wie vind je leuk?”). Netwerkanalyses werden toegepast op de relaties van 393 Finse kinderen (10- tot 12-jarigen) uit 18 klassen (met gebruik van zogeheten Exponential Random Graph Models). De resultaten lieten allereerst zien dat kinderen gebalanceerde relaties vormen, met positieve relaties tussen degenen die dezelfde positie (structureel equivalent) in het negatieve netwerk hebben. Slachtoffers die door dezelfde klasgenoten worden gepest, accepteren elkaar bijvoorbeeld meer dan slachtoffers die niet door dezelfde pesters worden gepest. Daarnaast werd duidelijk dat pesters elkaar leuker vinden als ze dezelfde slachtoffers pesten.

De resultaten lieten ook zien dat de structurele kenmerken van pestnetwerken en afwijzingsrelaties van elkaar verschillen (zie tabel 6.2 van de discussie van dit proefschrift). Pestnetwerken kenmerken zich door een meer centrale structuur, waarbij sommige pesters meerdere klasgenoten pesten. In pestnetwerken is over het algemeen iets minder dan de helft van de kinderen bij geen enkele pestrelatie betrokken. Iemand afwijzen komt daarentegen veel vaker voor. Bijna alle leerlingen worden over het algemeen door minstens één klasgenoot niet leuk gevonden, of ze vinden zelf minstens één klasgenoot niet leuk. De kennis over het modelleren van de structurele kenmerken van negatieve netwerken is toegepast in de andere studies van dit proefschrift.

In hoofdstuk 3 van dit proefschrift zijn netwerkanalyses gebruikt om de verschillende rollen in het groepsproces te onderzoeken. In het eerste deel van deze studie zijn de netwerken van één Nederlandse schoolklas met negentien 10- en 11-jarigen gedetailleerd in kaart gebracht. Met beschrijvende analyses is de groepsstructuur van het verdedigingsnetwerk (“door welke klasgenoten word jij verdedigd als je wordt gepest?”) inkaart gebracht (met behulp van zogeheten stochastic blockmodels). Uit de analyses kwam naar voren dat pesters en meelopers elkaar verdedigen en een groepje vormen (“de pestgroep”), waardoor ze zich weinig aan hoeven te trekken van de andere leerlingen in de klas. De pestgroep was het meest populaire groepje van de klas.

Daarmee sluit deze studie aan bij de zogeheten doel-framingbenadering. Veel van wat mensen doen komt tot stand binnen een zogeheten “doelframe”. Wat mensen belangrijk vinden, bepaalt voor een deel hoe ze naar de wereld om zich heen kijken. Sociaal succes is een belangrijk doel voor mensen. Sociaal succes kan worden verdeeld in status, de relatieve positie die iemand in de groep heeft en affectie; het hebben van goede en waardevolle relaties met anderen. Als kinderen uit de pestgroep elkaar verdedigen, geven ze elkaar affectie waardoor de relaties met andere leerlingen in de klas voor hen minder belangrijk zijn. Daarnaast levert het pesten hun wel status in de groep op.

Deze bevindingen zijn in het tweede deel van hoofdstuk 3 verder getest in een steekproef van 494 Nederlandse 8- tot 12-jarigen uit 27 schoolklassen. Met de ontwikkelde netwerkmodellen uit hoofdstuk 2 is de samenhang tussen netwerken van pesten en verdedigen onderzocht. Daaruit kwam naar voren dat slachtoffers elkaar verdedigen als ze door dezelfde pesters worden gepest. Op deze manier steunen slachtoffers elkaar en voorzien ze elkaar van affectie. Voor pesters werd echter ook gevonden dat ze elkaar verdedigen als ze dezelfde slachtoffers pesten. Pesters steunen elkaar binnen hun eigen groepje (de “ingroep” ) waarmee ze een “uitgroep” van slachtoffers creëren.

In hoofdstuk 4 van dit proefschrift is onderzocht in hoeverre kinderen en leerkrachten verschillen in het herkennen van slachtoffers en hun pesters in zogeheten slachtoffer-pester-relaties. Hierbij is gebruik gemaakt van gegevens van 402 Zwitserse 5- tot 7-jarigen uit 25 kleuterscholen en hun leerkrachten. De kinderen zijn elk apart geïnterviewd over hun eigen ervaringen met gepest worden (“door welke klasgenoten word jij gepest?”) en die van hun klasgenoten (“welke klasgenoten worden gepest?”; “door wie worden ze gepest?”). Ook aan leerkrachten is gevraagd om slachtoffers en hun specifieke pesters te noemen.

De overeenstemming tussen kinderen, klasgenoten en leerkrachten was relatief laag bij het herkennen van slachtoffers en pesters (11-25% overeenstemming). Voor individuele slachtoffers en pesters was de overeenstemming hoger (variërend van 42% tot 59%). Dit betekent dat de informanten het er vaak wel vaak over eens waren dat een kind wordt gepest of anderen pest, maar dat ze niet per se dezelfde slachtoffer-pester-relaties noemen. De overeenstemming voor het herkennen van pesters was groter dan voor het herkennen van slachtoffers. Dit kan enerzijds verklaard worden doordat agressieve pesters meer zichtbaar zijn dan passieve slachtoffers, anderzijds blijkt uit eerder onderzoek dat pesten van anderen op jonge leeftijd stabieler is dan gepest worden – en wellicht dus gemakkelijker te herkennen.

Daarnaast is in deze studie ook naar eigenschappen van kinderen gekeken. Er waren verschillen tussen jongens en meisjes voor pesten en gepest worden: jongens pesten meer dan meisjes, maar jongens en meisjes verschillen niet in de mate waarin ze kinderen van hetzelfde of het andere geslacht pesten (jongens pesten meisjes net zoveel als ze jongens pesten, en dit geldt ook voor meisjes). Leerkrachten rapporteerden minder pesten tussen jongens en meisjes dan de kinderen zelf. Daarnaast rapporteerden leerkrachten meer pesten tussen meisjes dan door de kinderen zelf en door de andere kinderen werd gerapporteerd. In hoofdstuk 4 werd ook naar probleemgedrag gekeken (dat door een ouder gerapporteerd was). Internaliserende problemen (teruggetrokken, angstig gedrag) maakten het minder waarschijnlijk dat kinderen werden genoemd als pesters, maar externaliserende problemen (agressief, opstandig gedrag) maakten het meer waarschijnlijk dat kinderen als pesters werden genoemd. Leerkrachten verschilden hierin met de kinderen op één aspect: leerkrachten noemden slachtoffers vooral als ze externaliserende gedragsproblemen hadden. Dit suggereert dat leerkrachten slachtoffers mogelijk beter herkennen als ze ook hinderlijk probleemgedrag vertonen, maar het kan ook zijn dat kinderen met hinderlijk probleemgedrag in de ogen van leerkrachten slachtoffers zijn, maar niet in de ogen van kinderen zelf.

In hoofdstuk 5 is de ontwikkeling van de netwerken van pesten en verdedigen onderzocht. Het doel van deze studie was om te begrijpen hoe de netwerkpatronen die in hoodfstuk 3 werden gevonden (slachtoffers verdedigen elkaar, net zoals pesters elkaar verdedigen) tot stand komen. Longitudinale netwerkanalyses (zogeheten Stochastic Actor- Based Models in RSiena) zijn toegepast op de netwerken van de bovenbouw van drie Nederlandse scholen met 354 kinderen die een jaar lang werden gevolgd (van mei 2012, toen de kinderen in groep 4-7 zaten, tot mei 2013, groep 5-8). De resultaten laten zien dat het verdedigen van slachtoffers onderling ontstaat uit twee processen: enerzijds steunen slachtoffers elkaar (de sociale-steun hypothese), anderzijds lopen verdedigers van slachtoffers het risico om ook te worden gepest (de vergeldings-hypothese). Aangezien pesters in het bereiken van hun statusdoelen worden gehinderd door verdedigers, gaan ze verdedigers terug pesten. Ook het verdedigen van pesters onderling ontstaat uit twee processen: enerzijds zoeken pesters elkaar op voor hulp (verdedigen-van-pesters hypothese), anderzijds helpen verdedigers van pesters de pesters door hun slachtoffer ook te gaan pesten (initiëren-van-pesten hypothese).

De netwerkgegevens bij deze studie omvatten het gehele netwerk van de bovenbouw van de school. Daardoor was het ook mogelijk was om te kijken in hoeverre pesters en verdedigers van slachtoffers in dezelfde of in andere klassen zitten. Uit de gegevens kwam naar voren dat het grootste deel van de pesters en verdedigers in dezelfde klas als het slachtoffer zaten, maar toch werd een substantieel deel van de kinderen uit andere klassen genoemd. Als kinderen uit andere klassen werden genoemd als pesters (27%) of verdedigers (18%), was het meest waarschijnlijk dat deze kinderen één klas hoger zaten dan het slachtoffer. Deze bevindingen laten zien dat groepsprocessen bij pesten zich voor een deel uitbreiden naar andere klassen en jaargangen binnen de school.

Wetenschappelijke en maatschappelijke implicaties

De resultaten van dit proefschrift hebben verschillende implicaties. Allereerst draagt het onderzoek naar pestrelaties bij aan het begrijpen van de ontwikkeling van kinderen. Een groot deel van de kinderen was bij tenminste één slachtoffer-pester-relatie betrokken.

Gemiddeld is in de vier datasets ongeveer de helft van de kinderen minstens één keer genoemd als pester, en ook noemde ongeveer de helft van de kinderen minstens één leerling door wie ze zijn gepest. Deze kinderen zijn waarschijnlijk niet allemaal ernstige pesters of slachtoffers, maar ze zijn wel bij de groepsprocessen rondom pesten betrokken.

Daarnaast maakt het onderzoek in verschillende leeftijdsfasen het mogelijk om verschillen tussen jongere en oudere kinderen te ontdekken. Een duidelijk verschil tussen de jonge kinderen uit de Zwitserse kleuterscholen en oudere Nederlandse en Finse kinderen was de mate van reciprociteit van pesten, oftewel, de mate waarin kinderen elkaar pesten. Bij oudere kinderen was de reciprociteit laag, wat duidt op een machtsverschil: pesters staan sterker dan slachtoffers die zich moeilijk kunnen verweren. Bij de 5- tot 7-jarige kinderen uit Zwitserland was er een veel groter deel van de kinderen dat elkaar pestte. Dit suggereert dat machtsverschillen nog niet relevant zijn bij jonge kinderen, en dat jonge kinderen pesten mogelijk eerder verwarren met andere negatieve incidenten zoals agressie, conflicten of ruzies.

De wetenschappelijke implicaties zijn theoretisch en methodologisch. Voor de theoretische implicaties laten de studies uit dit proefschrift zien dat ingroep-uitgroep processen mogelijk bijdragen aan pesten, doordat kinderen uit de ingroep elkaar verdedigen en kinderen van de uitgroep afwijzen of pesten. Daarnaast laat het sociale netwerkperspectief zien dat de rollen die kinderen innemen in het groepsproces niet statisch maar dynamisch zijn. Kinderen variëren in hun gedrag gegeven de context en de leerlingen met wie ze omgaan. Zo kunnen dezelfde kinderen soms meelopers of verdedigers zijn, maar ook pesters of slachtoffers. Met netwerkgegevens over pesten is het mogelijk om verdedigers van slachtoffers te onderscheiden en verdedigers van pesters. De studies in dit proefschrift laten zien dat verdedigers niet alleen maar slachtoffers helpen.

De studies in dit proefschrift hebben ook methodologische implicaties. De modellen die zijn gebruikt in hoofdstuk 2 om de structurele kenmerken van pestnetwerken te identificeren, zijn ook succesvol toegepast in andere leeftijdsgroepen (in dit proefschrift: 5- tot 12-jarigen) met verschillende informanten (zelf-, leerling- en leerkrachtrapportages). Verder is de toegevoegde waarde van dit proefschrift de analyse van de samenhang tussen positieve en negatieve netwerken. De studies in dit proefschrift laten zien dat negatieve relaties deels samenhangen met het bestaan en de ontwikkeling van positieve relaties. Dit kan zowel met cross-sectionele als met longitudinale modellen worden onderzocht. Voor de meeste bevindingen geldt dat er verschillen zijn tussen klassen.

Daarnaast hebben de inzichten van dit proefschrift maatschappelijke implicaties. Allereerst kunnen netwerkgegevens over pesten gebruikt worden om leerkrachten te informeren over de groepsprocessen in hun klas. Daarnaast kunnen de inzichten innovaties voor antipestprogramma’s mogelijk versterken. Betrokkenheid bij pesten en verdedigen kan worden gezien als strategisch gedrag. Kennis over de groepsprocessen kan vertaald worden naar concrete en praktische oefeningen (over bijvoorbeeld uitsluiting bij ingroep-uitgroep processen) om zo kinderen en leerkrachten meer inzicht te geven in groepsprocessen.

Suggesties voor vervolgonderzoek

Een aantal suggesties voor vervolgonderzoek zijn op basis van dit proefschrift gegeven. Allereerst kunnen de modellen voor negatieve netwerken worden toegepast op andere contexten dan schoolklassen, zoals organisaties (“pesten op het werk”), verzorgingstehuizen, of gevangenissen. Methodologisch vervolgonderzoek kan zich ook richten op de verdere ontwikkeling van netwerken van pesten en verdedigen. In hoofdstuk 5 van dit proefschrift lag de focus op het ontstaan van nieuwe pestrelaties, maar het is ook goed mogelijk dat pestrelaties verdwijnen als gevolg van verdedigen. Dit zou antwoord kunnen geven op de vraag wanneer verdedigen succesvol is. Daarnaast kan vervolgonderzoek zich richten op de vraag hoe belangrijk verschillende contexten zijn voor pesten en verdedigen. Maakt het bijvoorbeeld uit of iemand gepest wordt door een klasgenoot of door een leerling uit een andere klas? Een derde aspect voor methodologisch vervolgonderzoek is de vraag of de netwerkprocessen bij pesten elk moment van het schooljaar (bijvoorbeeld de weken na de zomervakantie versus het voorjaar) in elke leeftijdsgroep gelijk zijn, of dat er mogelijke verschillen optreden.

Er zijn ook nog inhoudelijke vragen te beantwoorden. Daarbij gaat het allereerst om de duur van slachtoffer-pestrelaties. Alhoewel we weten dat kinderen soms jaren gepest worden, is het niet noodzakelijkerwijs zo dat kinderen jaar na jaar door dezelfde pester worden gepest. De bevinding over het risico van verdedigen voor sommige kinderen vraagt om verder onderzoek naar de omstandigheden die samenhangen met vergelding bij verdedigen. Daarnaast is het sociale netwerkperspectief van dit proefschrift nuttig om de zogeheten “black box” bij interventies te openen. Met netwerkanalyses is het mogelijk om veranderingen op relationeel niveau vast te stellen, in plaats van alleen maar te onderzoeken of het gemiddelde probleemgedrag is afgenomen.

Als we de mechanismen en processen achter pesten beter begrijpen, kunnen we deze inzichten hopelijk toepassen in anti-pestprogramma’s om pesten te voorkomen en op te lossen. Daarmee kan investeren in fundamenteel onderzoek naar het begrijpen van pesten een stap op weg zijn om ingrijpende maatschappelijke kosten van de gevolgen van pesten voor slachtoffers, pesters, omstanders, leerkrachten en ouders te voorkomen.

Tip van de redactie

Heb je haast? Navigeer dan snel naar:Angela

► Scholen & Professionals Kenniscentrum Pesten in het Onderwijs

► Sportverenigingen Kenniscentrum Pesten in de Sport

► Werkgevers Kenniscentrum Pesten op het WerkJan Joost

► Ouderen Kenniscentrum Pesten in Woonzorgcentra

Tip Stop Pesten Nu

 

Breng snel een bezoekje aan ...

Kenniscentrum (Klassiek) Pesten 

Kenniscentrum Online pesten (cyberpesten)

Kennisbank & Downloadcentrum o.a. Beleid & Factsheets  / Handleidingen / Lesmaterialen Posters / Wetenschappelijke Onderzoeken 

► Ik word gepest, wat kan ik doen

 

 

Stichting Stop Pesten Nu is het enige Erkende Goede Doel tegen Pesten in Nederland!

CBFGoede Doelen NederlandANBIKBUnesco